De duivel op weg naar de kerk
Een zekere man, die meerder zag
En hoorde zo het scheen,
Dan menigeen,
ging eens, op zekere sabbathdag,
Des morgens kerkwaarts heen.
op dóude weg een wandeling,
Die naar het Godshuis lei,
Ontmoette hij
De duivel, die ook kerkwaarts ging,
Zoals hij zelf al zei.
Door die ontmoeting zeer verrast,
sprak hij de satan aan:
"Gij kerkwaarts gaan?
Mij dunkt,dat is toch niet gepast!
Hoe moet ik dat verstaan?"
''Mag ik niet komen in de kerk,"
Zo vraagt de satan weer,
''Waar ze immermeer
bestrijden mijn persoon en werk,
Zo door gebed als leer?
Indien ik zelf daar niet verschijn,
waar men ten allen tijd
mijn rijk bestrijd,
Wie zal mijn advocaat dan zijn,
Die voor mijn zaken pleit?"
''Zeg mij,"zo vroeg de man toen,"hoe
bepleit ge uw zaak en recht?"
De Boze zegt:
''"k Heb duizend middelen daartoe,
u liefst niet blootgelegd.
Al mijn geheimen wil ik nu
niet mededelen;maar
'k zie geen gevaar,
Al zeg ik iets daarvan aan u
"k Hoop 't wordt niet openbaar.
Hoor toe:ik tracht er voor te zorgen
dat ik reeds vroeg op zondagmorgen,
Voor kerktijd ,in elke woning kom.
'k Zoek daar een kleine twist te stoken,
En -- d echte stemming is verbroken,
Om op te gaan naar't Godsgebouw.
Een overhemd niet recht in orde;
Een handschoen kwijt en zoek geworden;
Eenknoop gesprongen van de jas;
Een nette muts, die't hoofd moet tooien,
Valt van de stoel,verliest haar plooien;
Een laars die wringt ,niet recht van pas.
Zie , met die opgenoemde zaken
kan ik mij wonderwel vermalen,
Daar ik die gaarne zie en hoor.
Want weet,door al die kleine dingen
wordt 't hart der dwaze stervelingen
Vaak afgeleid van't rechte spoor.
Gelukt het mij niet ,van te voren
de goede stemming te verstoren,
Waarmede and'ren kerkwaarts gaan,
Dan zoek ik weer wat te ontdekken,
dat in de kerk hen af kan trekken,
zodat zij horen noch verstaan.
Zie daar dat meisje kerkwaarts wand'len;
Hoe zal ik,denkt gij,met haar handlen,
wanneer zij zit in't bedehuis?
ik trek haar ogen af ter zijde,
op buurmeids hoed en mantel beide,
En--'t boeit haar meer dan Christus'kruis.
Sla 't oog daar op dat tweetal heren,
die kerkwaarts spoen,---vaak critiseren,
ik weet daar houden zij zo van;
Nu zorg ik, dat in s leraar rede,'
of voorgebed of zegenbede,
iets zogenaamd hen erg'ren kan.
En als zij straks de kerk verlaten,
dan hoort men hen aldoor maar praten
van 't stotend woord, en van niets meer.
Zo zonder dat zij't zelve weten,
Is't goede van de preek vergeten,
En zonder vrucht was't kerkgaan weer.
Aanmerkt die kleine, bleke dame:
zij vreest voor tocht door deur en ramen.
Zit ze in de kerk, 'k breng ze in de waan,
dat ze een verkoudheid op zal lopen,
want 't raam dat staat een weinig open,
En-- met haar aandacht is't gedaan.
Zie ginds twee brave burgermensen.
Zo ik kan slagen naar mijn wensen
dan maak ik aan die lieden wijs,
dat al de zonden en gebreken,
Waarvan de leraar straks zal spreken,
Niet hen betreffen voor deez'reis.
De prediking van deze ure
gaat hen niet aan.maar wel hun buren.
En vang ik hen in deze strik,
gerust gaan zij dan huiswaarts henen:
Voor Freek is 't goed, zal Jacob menen,
't Geldt Jacob,-- zo denkt Frederik.
daar komt een man,--wie zal 't hem laken?
Hij leeft voor geld en handelszaken
van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.
ook hij treddt 't huis des Heeren binnen,
en 'k boei zij hart , en ziel, en zinnen
aan alles , wat hij achterlaat.
Ik spoor hem aan om te bedenken
wat hem de meeste winst zal schenken
in deze aangevangen week.
Hoe hij moet handlen en verkeren
om zijn vermogen te vermeren;
En-- zonder invloed blijft de preek.
Een moeder zit in't Godshuis neder;
haar kroost verzorgt en mint zij teder,
waaraan zij al haar krachten wijdt.
Zoveel ik nu maar ben bij machte,
kweek ik onrustige gedachte
in't moederhart,-- daar zij de meid
Niet streng genoeg op deze morgen
bevolen heeft toch goed te zorgen
voor't kleintje dat in't wiegje ligt,
En al is ze in de kerk aanwezig,
ze is niet met ;t Woord des Heeren bezig,
maar immers met haar dierbaar wicht.
En kan ik in de kerk niets vinden,
dat hunne ogen kan verblinden,
't hart aftrekt van de prediking,
'k doe dan mijn best om na het horen
de goede indruk te verstoren,
die deez'of geen'in't hart ontving.
Wanneer zijn naar hun woning treden,
breng ik't gesprek op bezigheden,
op landbouw, handel,visserij.
En als zij maar aan't spreken raken
van werk en winst,geld en vermaken,
dan gaat't gehoorde ras voorbij.
't verheugt mij daarom, k moet het zeggen, '
als z'uit de kerk bezoek afleggen
bij deez'og geen', 't zij vriend of buur.
't Gehoorde wordt meestal verzwegen,
men spreekt van groogte of van regen,
Van't graan op't veld, van 't vee in schuur.
Zie al deez'dingen,"sprak de boze,
heb ik als middelen gekozen,
en kies die nog om jong en oud
voor mijn persoon en dienst te winnen.
'k Ga zo te werk, 'k trek hart en zinnen
van Gods Woord af, hoe goed ontvouwd.
'k Kwam u dit in't geheim vertellen,
wil het niet elk voor ogen stellen",
Zo sprak de duivel en ging door,
maar zie , die man nu deelde 't mede
voor allen die nog kerkwaarts treden,
en fluisterde 't ook mij in't oor.
Zo wij nu inderdaad geloven,
dat satan inze ziel wil roven,
Aftrekt van Jezus en Zijn Woord,
hoe nidig is het dan in deze
om biddend waakzaam toch te wezen,
En toe te zien, hoe dat men hoort.
En treedt ook satan in Gods tempel,
dat wij dan, eer wij dóude drempel
van't Huis des Heeren overschreen,
De Heiland toch ootmoedig smeken:
"Heer",wil des duivels werk verbreken
in mij en allen ommij heen.
Wil mij niet in verzoeking leiden,
van satans list mijn ziel bevrijden,
En geef mij toch een open oor,
en een opmerkzaam harte tevens,
Opdat de vrucht van't Woord des levens
niet ganselijk voor mij ga teloor".
En hoorde zo het scheen,
Dan menigeen,
ging eens, op zekere sabbathdag,
Des morgens kerkwaarts heen.
op dóude weg een wandeling,
Die naar het Godshuis lei,
Ontmoette hij
De duivel, die ook kerkwaarts ging,
Zoals hij zelf al zei.
Door die ontmoeting zeer verrast,
sprak hij de satan aan:
"Gij kerkwaarts gaan?
Mij dunkt,dat is toch niet gepast!
Hoe moet ik dat verstaan?"
''Mag ik niet komen in de kerk,"
Zo vraagt de satan weer,
''Waar ze immermeer
bestrijden mijn persoon en werk,
Zo door gebed als leer?
Indien ik zelf daar niet verschijn,
waar men ten allen tijd
mijn rijk bestrijd,
Wie zal mijn advocaat dan zijn,
Die voor mijn zaken pleit?"
''Zeg mij,"zo vroeg de man toen,"hoe
bepleit ge uw zaak en recht?"
De Boze zegt:
''"k Heb duizend middelen daartoe,
u liefst niet blootgelegd.
Al mijn geheimen wil ik nu
niet mededelen;maar
'k zie geen gevaar,
Al zeg ik iets daarvan aan u
"k Hoop 't wordt niet openbaar.
Hoor toe:ik tracht er voor te zorgen
dat ik reeds vroeg op zondagmorgen,
Voor kerktijd ,in elke woning kom.
'k Zoek daar een kleine twist te stoken,
En -- d echte stemming is verbroken,
Om op te gaan naar't Godsgebouw.
Een overhemd niet recht in orde;
Een handschoen kwijt en zoek geworden;
Eenknoop gesprongen van de jas;
Een nette muts, die't hoofd moet tooien,
Valt van de stoel,verliest haar plooien;
Een laars die wringt ,niet recht van pas.
Zie , met die opgenoemde zaken
kan ik mij wonderwel vermalen,
Daar ik die gaarne zie en hoor.
Want weet,door al die kleine dingen
wordt 't hart der dwaze stervelingen
Vaak afgeleid van't rechte spoor.
Gelukt het mij niet ,van te voren
de goede stemming te verstoren,
Waarmede and'ren kerkwaarts gaan,
Dan zoek ik weer wat te ontdekken,
dat in de kerk hen af kan trekken,
zodat zij horen noch verstaan.
Zie daar dat meisje kerkwaarts wand'len;
Hoe zal ik,denkt gij,met haar handlen,
wanneer zij zit in't bedehuis?
ik trek haar ogen af ter zijde,
op buurmeids hoed en mantel beide,
En--'t boeit haar meer dan Christus'kruis.
Sla 't oog daar op dat tweetal heren,
die kerkwaarts spoen,---vaak critiseren,
ik weet daar houden zij zo van;
Nu zorg ik, dat in s leraar rede,'
of voorgebed of zegenbede,
iets zogenaamd hen erg'ren kan.
En als zij straks de kerk verlaten,
dan hoort men hen aldoor maar praten
van 't stotend woord, en van niets meer.
Zo zonder dat zij't zelve weten,
Is't goede van de preek vergeten,
En zonder vrucht was't kerkgaan weer.
Aanmerkt die kleine, bleke dame:
zij vreest voor tocht door deur en ramen.
Zit ze in de kerk, 'k breng ze in de waan,
dat ze een verkoudheid op zal lopen,
want 't raam dat staat een weinig open,
En-- met haar aandacht is't gedaan.
Zie ginds twee brave burgermensen.
Zo ik kan slagen naar mijn wensen
dan maak ik aan die lieden wijs,
dat al de zonden en gebreken,
Waarvan de leraar straks zal spreken,
Niet hen betreffen voor deez'reis.
De prediking van deze ure
gaat hen niet aan.maar wel hun buren.
En vang ik hen in deze strik,
gerust gaan zij dan huiswaarts henen:
Voor Freek is 't goed, zal Jacob menen,
't Geldt Jacob,-- zo denkt Frederik.
daar komt een man,--wie zal 't hem laken?
Hij leeft voor geld en handelszaken
van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.
ook hij treddt 't huis des Heeren binnen,
en 'k boei zij hart , en ziel, en zinnen
aan alles , wat hij achterlaat.
Ik spoor hem aan om te bedenken
wat hem de meeste winst zal schenken
in deze aangevangen week.
Hoe hij moet handlen en verkeren
om zijn vermogen te vermeren;
En-- zonder invloed blijft de preek.
Een moeder zit in't Godshuis neder;
haar kroost verzorgt en mint zij teder,
waaraan zij al haar krachten wijdt.
Zoveel ik nu maar ben bij machte,
kweek ik onrustige gedachte
in't moederhart,-- daar zij de meid
Niet streng genoeg op deze morgen
bevolen heeft toch goed te zorgen
voor't kleintje dat in't wiegje ligt,
En al is ze in de kerk aanwezig,
ze is niet met ;t Woord des Heeren bezig,
maar immers met haar dierbaar wicht.
En kan ik in de kerk niets vinden,
dat hunne ogen kan verblinden,
't hart aftrekt van de prediking,
'k doe dan mijn best om na het horen
de goede indruk te verstoren,
die deez'of geen'in't hart ontving.
Wanneer zijn naar hun woning treden,
breng ik't gesprek op bezigheden,
op landbouw, handel,visserij.
En als zij maar aan't spreken raken
van werk en winst,geld en vermaken,
dan gaat't gehoorde ras voorbij.
't verheugt mij daarom, k moet het zeggen, '
als z'uit de kerk bezoek afleggen
bij deez'og geen', 't zij vriend of buur.
't Gehoorde wordt meestal verzwegen,
men spreekt van groogte of van regen,
Van't graan op't veld, van 't vee in schuur.
Zie al deez'dingen,"sprak de boze,
heb ik als middelen gekozen,
en kies die nog om jong en oud
voor mijn persoon en dienst te winnen.
'k Ga zo te werk, 'k trek hart en zinnen
van Gods Woord af, hoe goed ontvouwd.
'k Kwam u dit in't geheim vertellen,
wil het niet elk voor ogen stellen",
Zo sprak de duivel en ging door,
maar zie , die man nu deelde 't mede
voor allen die nog kerkwaarts treden,
en fluisterde 't ook mij in't oor.
Zo wij nu inderdaad geloven,
dat satan inze ziel wil roven,
Aftrekt van Jezus en Zijn Woord,
hoe nidig is het dan in deze
om biddend waakzaam toch te wezen,
En toe te zien, hoe dat men hoort.
En treedt ook satan in Gods tempel,
dat wij dan, eer wij dóude drempel
van't Huis des Heeren overschreen,
De Heiland toch ootmoedig smeken:
"Heer",wil des duivels werk verbreken
in mij en allen ommij heen.
Wil mij niet in verzoeking leiden,
van satans list mijn ziel bevrijden,
En geef mij toch een open oor,
en een opmerkzaam harte tevens,
Opdat de vrucht van't Woord des levens
niet ganselijk voor mij ga teloor".
Reacties
Een reactie posten